Henk van Renssen
16 min readNov 1, 2020

Hitler: de woordentovenaar

[Hoofdstuk 19 uit mijn boek ‘De revolutieverzamelaar’ (2006, uitgeverij Podium) over de Nederlandse Handelsblad-correspondent George Nypels (1885–1977). Gentleman-reporter Nypels reisde tussen de wereldoorlogen langs de brandhaarden van Europa, ontmoette en zag types als Mussolini, d’Annunzio, Ataturk, Bela Kun, bezocht het communistische Moskou, zag oorlog en vervolging in Polen, de opstanden in Berlijn en zuid-Duitsland en de Anschluss van Wenen. Hij schreef er indringende, eigenwijze reportages over vol bijzondere details. Dit hoofdstuk gaat over 1923, toen hij een jaar in Munchen woonde en getuige was van de opkomst van Hitler.]

George Nypels

In oktober 1922 verhuist Nypels met zijn gezin naar München. In zijn memoires noemt hij de reden waarom: de opkomst van Benito Mussolini en Adolf Hitler. ‘De twee dictators-in-spe (…) waren in het najaar 1922 zo interessant geworden, dat ik mijn directie voorstelde mijn hoofdkwartier, of thuishaven, van het Gooi te verleggen naar een plaats, vanwaar ik beter het oog kon houden op die heren met de grote aspiraties. De keuze viel toen vanzelf op München.’[1]

Nypels had zich sinds zijn reis naar Angora, anderhalf jaar geleden, intensief beziggehouden met de Turkse kwestie. Na zijn terugkeer in april 1921 schreef hij nog maandenlang reportages over zijn avonturen in Klein-Azië. Tegelijkertijd bleef hij de overwinningen van Kemal en zijn bondgenoten volgen. Ze waren steeds verder opgerukt richting Konstantinopel, de Grieken en de westerse mogendheden hadden machteloos gestaan.

Begin 1922 keerde Nypels, na een lange reis via Portugal, Spanje, Algerije, Griekenland en Egypte, kort terug naar Smyrna, waar de inwoners zich voorbereidden op een mogelijke Turkse aanval. Die kwam uiteindelijk in september 1922, net als Nypels zich aan het andere eind van Europa bevindt, in het gevolg van koningin Wilhelmina op staatsbezoek in Denemarken. Met de totale verwoesting van Smyrna, inclusief een wrede moordpartij, was de Grieks-Turkse oorlog ten einde. Moestafa Kemal — al bijna Atatürk, de stichter van het seculiere Turkije — had de onafhankelijkheidsoorlog gewonnen. Nypels kon zich gaan richten op de opkomst van de fascisten in Europa[2].

In de hoofdstad van Beieren maakt de jonge Adolf Hitler furore als aanvoerder van de kleine nationaal-socialistische partij, De NSDAP. Hij is dan nog een van de vele oproerkraaiers, Nypels herinnert zich de stad in zijn memoires als ‘één grote dierentuin van politieke avonturiers en agitatoren’. ‘Alles zon er op putschen, omwentelingen, strafexpedities, veemexecuties, herstel van oude of stichting van nieuwe dynastieën. Er was altijd iets aan de hand.’ En dus altijd iets om over te schrijven.

Maar de aandacht van de journalist gaat na zijn aankomst in München eerst uit naar Benito Mussolini. Na een lange periode van straatgeweld tussen socialisten en fascisten heeft koning Victor Emanuel III de leider van de Italiaanse fascistische partij op 31 oktober 1922 het premierschap van Italië aangeboden. Een dag later arriveert Nypels met de trein vanuit München in Milaan om te zien hoe de nieuwe machthebber te werk gaat.

Hij blijft vijf dagen in Italië. Op 3 november brengt hij een bezoek aan het vernielde redactiekantoor van de linkse krant Avanti!. Een geheim bezoek, schrijft hij, terwijl hij inmiddels weet dat als de fascisten hem betrappen, hij op fascistische manier wordt mishandeld door hem een slok ricinusolie te laten drinken met een scheut benzine[3]. Of anders wel door hem een pak slaag te geven. In het Algemeen Handelsblad schrijft Nypels: ‘Als ik er die ricinusolie met of zonder benzine voor gewaagd heb, om de verwoesting der Avanti! te gaan opnemen, dan deed ik dit, omdat ik begreep, dat anders dit stukje waarheid uit deze revolutie vooreerst niet in Europa bekend zou worden.’

Het gebouw is na Mussolini’s machtsovername kort en klein geslagen door fascistische bendes. ‘In de zetterij stonden naast elkaar tien nieuwe zetmachines. Met breekijzers en hamers zijn de kamwielen, de toetsen, alle fijne delen, vernield. Maar om elke reparatie onmogelijk te maken, heeft men daarenboven nog over deze zetmachines als over alle andere machines, flessen vitriool gegoten. (…) Niets bleef heel. Tot de porceleinen bakken van de wc’s werden stukgeslagen en over heel die vernieling drijft een stroom van water, vitriool, inkt en petroleum.’

De boodschap is volgens Nypels duidelijk: een onafhankelijke pers wordt in Italië niet meer getolereerd. Zelfs de door hem bewonderde conservatieve krant Corriere della Sera laat zich censureren. En hij kan alleen maar raden wat er op dat moment met door fascisten gehate priesters en communisten in de provincie gebeurt.

Bij zijn vertrek uit Milaan, op 4 november, passeert Nypels op het plein voor het Scala-theater een fascistische manifestatie. Duizenden fascisten, uitgedost in ‘de meest fantastische kleren’, zingen hun strijdliederen. Vierentwintig uur later, terug in München, ‘achtervolgt mij nog steeds die lijfdreun hardnekkig’.

Nypels vraagt zich in zijn reportage af wat hij heeft meegemaakt: ‘Iets groots, een gekkenhuis, een komedie, een stuk wereldgeschiedenis? Ik geloof dat, als haast steeds in Italië, er van alles tegelijk in zat.’ Maar vooral, schrijft hij ook, heerst in Italië ‘de meest meedogenloze en onberekenbare terreur’. Die komt van de fascistische leiders, maar ook ‘van de enkelen of de enkeling, van een troepje stomme en fanatieke of kwaadwillende bruten, die elk hun eigen opinie over wat onvaderlandlievendheid is er op na houden’.

Mussolini, schrijft hij op 8 november onder de kop ‘De terreur der fascisten’, is ‘een minister-president-dictator’[4]. ‘In het karakteristiek van dezen, die ons blad aan de Times ontleende’, vervolgt hij, ‘wordt van Mussolini o.a. verteld, dat deze 18 maanden geleden nog een onbekende was. Ik herinner er de lezer aan, dat ik hem ruim twee jaar geleden reeds op het gewicht van dit personage wees.’ Nypels haalt terug hoe hij Mussolini in oktober 1919 bezocht in zijn redactielokaal van de Popolo d’Italia en hoe hij van de fascist een aanbevelingsbrief kreeg voor de toen nog razend populaire Gabriele d’Annunzio in Fiume[5]. ‘Ik herinnerde mij sindsdien Mussolini als een energieke, ook uiterlijk door kracht imponerende persoonlijkheid. Een prachtig breed en hoog voorhoofd, stalen ogen, forse kaken. Iemand, die wist wat hij wilde (…). Ik wist, dat zonder Mussolini en d’Annunzio Italië er aangegaan ware, door een ruïneuze proefneming met Lenins heilstaat had moeten bijten. Ik was een bewonderaar van de Mussolini die ik toen had leren kennen.’

Maar Mussolini de fascistische regeringsleider is een andere persoon. ‘Il Duce’, zoals hij zich inmiddels in navolging van Gabriele d’Annunzio noemt, doet alsof hij de Italiaanse Napoleon is. Overal ziet Nypels portretten hangen van de man, soms zelfs met een geretoucheerde Napoleon-achtige lok op zijn voorhoofd. Mussolini, de briljante demagoog, is ‘een poseur’ geworden. ‘Sedert ik ook zijn fascisten aan het werk en de beestachtige verwoestingen gezien heb, die door deze heren zijn bedreven na hun overwinning, is mijn opinie wel wat veranderd!’

Nypels heeft die maand geen tijd om ook het ‘dolhuis’ in München te observeren. Hij vertrekt vlak na zijn terugkeer uit Milaan naar Lausanne, waar de gehele diplomatieke wereld zich heeft verzameld om een definitieve vredesregeling voor Turkije op te stellen. Maandenlang volgt Nypels de onderhandelingen. Uiteindelijk wordt het oude, vernederende Verdrag van Sèvres opgezegd, de sultan verdwijnt van het toneel en het grote Ottomaanse Rijk is nu ook officieel ineengekrompen tot een schiereiland. Het nieuwe ‘Verdrag van Lausanne’ geeft de Turken Klein-Azië, inclusief Konstantinopel, en Kemal wordt de leider van de nieuwe staat Turkije.

In een van zijn plakboeken bewaart Nypels een krantenfoto van de onderhandelaars. Recht onder het kruisje kijkt de reiscorrespondent ernstig in de camera.[6]

Eind februari 1923 is Nypels terug in München. Eindelijk heeft hij de gelegenheid om de stad te verkennen, en om die nieuwe, grote attractie Adolf Hitler eens goed te volgen. Op 6 en 7 maart publiceert hij een portret.

De Beierse Mussolini, I

Algemeen Handelsblad, 6 maart 1923, avondblad

‘Adolf Hitler, de ex-behanger die zich hier tot nieuw partijleider en redder van Duitsland opgeworpen heeft, is in dit op vergaderingen beluste, ik zou haast willen zeggen vergaderingszieke München de onbetwiste vergaderingster. Daarover zijn alle vrienden en vereerders het met alle doodsvijanden eens, en de laatsten bewijzen het ook daardoor, dat ze thans al gedwongen zijn om, willen ze nog mensen naar hun vergaderingen trekken, over Hitler te spreken of te doen alsof deze zelf zal komen bij hun spreken of debatteren.

Zo kondigde onlangs de een of andere Proletarische Vrijdenkersvereniging — wat heeft zich in dit land al niet verenigd tot een politieke partij? Een landgenoot van ons trachtte dezer dagen, gelukkig zonder succes, zelfs een Bond van Neutralen ter voorlichting van de Fransen over Duitsland te stichten! — een lezing aan per aanplakbiljet, dat de indruk wekte alsof Adolf Hitler zelf zou komen spreken. Boven zag men, in grote letters, de naam van deze partij; daaronder even vet gedrukt, datum en plaats van de vergadering (natuurlijk een Bierkeller; een Münchener zou zich geen politieke bijeenkomst elders dan aan de lange biertafels kunnen voorstellen) en dan in het midden, met reusachtige letters ‘Adolf Hitler’. Slechts wie zich de moeite nam om van dichtbij dit aanplakbiljet te bestuderen, zag dat er, met hele kleine lettertjes, nog ergens de naam van een proletarische vrijdenker stond die over Adolf Hitler een voordracht zou houden, en dat aan Hitler drie kwartier toegestaan werden om met deze te komen debatteren! Waarschijnlijk zou deze vrijdenkerspartij met dit boerenbedrog een stampvolle zaal getrokken hebben — want ook voor de allergrootste Bierkellerzalen, waarin drie- tot vijfduizend mensen gaan, moet de politie meestal reeds lang voor het aanvangsuur de toegangen voor de steeds nog aanrukkende mensenscharen sluiten als Hitler er komt spreken — als niet onmiddellijk Hitler weer een van die grote rode affiches had laten aanplakken, die sedert maanden de vreugde van München zijn en die dikwijls zelfs zijn meest verbeten tegenstanders, de socialisten en de Joden, niet zonder glimlach lezen kunnen. Naast de gewone antisemitische verklaringen, als: dat hij principieel nooit met Joden debatteert, enz., stond er dit keer als nieuwe vondst: ‘dat ik overigens toch geen kans zie om in drie kwartier van een fraidenkerischen Hering eine national-sozialistische Bachforelle zu machen’.

Zoiets karakteriseert Hitler en verklaart zijn succes. Ik zag die dag tientallen mensen van alle standen dit aanplakbiljet lezen en lachend over dat beeld van zo’n ordinaire haring waarvan je toch onmogelijk de edelste van alle vissen maken kunt, weggaan. Slechts de gewiekste massapsychologen, slechts de d’Annunzio’s en Hitlers, weten dat zo’n beeld door de massa in het langsgaan gemakkelijk opgenomen en verwerkt wordt en lang hangen blijft, meer uitwerking heeft dan een ellenlang wetenschappelijk of ernstig betoog. (…)

Sinds ik Hitler een van zijn grote redevoeringen heb horen houden, begrijp ik zijn enorme succes en de jaloersheid van zijn concurrenten, wier vergaderingen taaie vertoningen zijn, waarheen de massa, de makkelijk van kleur veranderende middenstof, niet meer te krijgen is en alleen nog de getrouwen komen (…).

Zo gaat het tam en vervelend toe bij alle partijen, behalve bij de nationaal-socialisten, als Hitler spreekt! München heeft geen zaal, en zal er ook nooit een kunnen bouwen, die groot genoeg is om alle mensen te bevatten die steeds bereid zijn om te komen lachen en tandenknarsen, jubelen en moordkreten brullen, naar gelang Adolf Hitler zulks wenst. En al wie zijn antisemitisme, zijn nationaal-socialisme, zijn economische theorieën, enz. verfoeit of veroordeelt, moge er rekening mee houden dat deze jonge kerel een woordentovenaar en massapsycholoog van heel bijzondere kwaliteit is, en dat dergelijke mensen met de massa’s meer kunnen doen dan alle dikke boeken schrijvende of wetenschappelijke politici samen. Men denke aan d’Annunzio en Fiume, aan Mussolini!

Ik heb Hitler onlangs gehoord. Drie volle uren lang heb ik hem dingen horen vertellen waarvan slechts een zéér klein percentage me sympathiek was. En toch heb ik me geen ogenblik verveeld (…) en zelden heb ik een duizendhoofdige menigte zo aan de lippen van een redenaar zien hangen, zo prachtig zien reageren en doen, precies zoals het mannetje op het toneel zulks wenste! Ik ken niemand, buiten d’Annunzio in zijn beste Fiume-dagen, die een publiek zo weet te boeien, die met zijn toehoorders zo spelen kan, als deze ex-behanger, die wat hij aan opleiding mist zo zeldzaam goed ingehaald blijkt te hebben. Als chef der Beierse fascisten noemen wij hem wel eens de Beierse Mussolini. Maar van Benito Mussolini heeft Adolf Hitler niets; noch in uiterlijk, noch in optreden, noch in zijn spreken. Mussolini is de Napoleon- of Romeinse imperator-nabootser, die zijn ogen en gelaat steeds dreigend en vol van formidabele plannen moet houden. (…)

Hitler — over wie in een volgende brief meer — is een en al eenvoudigheid, gemoedelijkheid. Maar in zijn spreken, in zijn redevoeringen herinnert deze autodidact sterk aan d’Annunzio. Zonder diens hoge dichterlijke vluchten natuurlijk, die buiten Italië niemand slikken zou. Maar wel is hij even elastisch en veelzijdig en — wat zijn kracht of gevaar uitmaakt — even groot, m.i. zelfs nog groter massapsycholoog dan de grote Gabriele.’

G. Nypels

München, maart.

De Beierse Mussolini, II (Slot)

Algemeen Handelsblad, 7 maart 1923, avondblad

Adolf Hitler, de leider en dictator van de Beierse fascisten der N.S.D.A.P.D. (National-Sozialistische Arbeiter-Partij Deutschlands), beschikt thans ook over een eigen dagblad, de Völkischer Beobachter, dat niet alleen een partijorgaan met partijnieuws en polemieken, maar een echt nieuwsblad is, even compleet of oncompleet als de andere Münchener dagbladen. Die anderen leiden thans een kommervol bestaan. Alleen de Völkischer Beobachter kan het blijkbaar goed doen, dankzij de enorme sommen — men spreekt van miljarden — die van alle kanten in de partijkas van de nationaal-socialisten stromen. (…)

Ik heb getracht óók die Völkischer Beobachter te lezen, maar het is heus niet mogelijk! Als de appeloogst dit jaar mislukt, zal de Völkischer u glashelder bewijzen, dat dit onder joods-socialistisch regiem niet anders kon, want het program der nationaal-socialisten is voorlopig: rücksichtloser Kampf gegen den staats- und volkszerstörenden Marxismus; Ausschaltung des unheilvollen Wirkens des Judentums auf fast allen Gebieten des öffentlichen Lebens. Men kan zich dus voorstellen hoe zo’n dagblad eruit moet zien. Met die krant alleen waren de nat.-socialisten er dan ook nooit gekomen.

Het succes van hun partij is dan ook m.i. niet aan haar program te danken (…), maar aan het onbetwistbare redenaarstalent en de massa-psychologie van Hitler.

Ik heb hem zelf horen vertellen hoe de socialisten in de laatste halve eeuw die grote massa achter zich wisten te krijgen. En uit dat verhaal bleek hoe hij hun methoden doorzien had en hoe hij niet nalaten zou die in alles na te volgen, en waar mogelijk te verbeteren, teneinde de dertien miljoen in het marxisme vervallen Duitsers weer terug te halen. (…)

Hij heeft van de socialisten veel afgekeken. De schelle rode kleur van hun aanplakbiljetten en vaandels, de gezwollen toon, de propaganda-kermis-reclame, alles heeft hij overgenomen en waar mogelijk met de moderne methodes van d’Annunzio en Mussolini verbeterd. Het nieuwe vaandel van zijn ‘gesloten stormafdelingen’ is socialistisch-Duits-Romeins. De hoofdkleur is rood, maar het wit en zwart, dat met het rood samen toch alle echte Duitsers nog heilig of geliefd bleef, is in het antisemietenteken, het Hakenkreuz, op het rode veld aangebracht. En deze vlag hangt aan een adelaar boven zilveren krans, en in nog directere navolging van de oude Romeins adelaars, staan de letters van de partij, de N.S.D.A.P.D. op een vierkant metalen blok onder de zilveren lauwerkrans. Zo’n vlag had d’Annunzio niet mooier ontworpen!

In plaats van de Internationale, die ik nog nooit door enige volksmenigte fatsoenlijk heb horen zingen (ik herinner me nog steeds, als een van de grappigste souvenirs uit sovjet-Rusland, een kleine joodse commissaris in het station van Orsja, bij de Beresina, die met behulp van een akelig versleten grammofoon een troep nieuw aangekomen Russische boerenrecruten totaliter tevergeefs die Internationale trachtte te leren!) is het lijflied van de Beierse fascisten het Deutschlandlied, het Deutschland, Deutschland über alles. M.i. een fout, daar het wel heel mooi, maar veel te lastig en veel te plechtig is. (…)

In de vergaderingen waar Hitler spreekt zit ontegenzeggelijk datgene dat het succes van alle massavertoningen uitmaakt: stemming. De strijd om het zo ver te brengen heb ik niet meegemaakt. Ik weet dus niet hoe hij het klaargespeeld heeft. Maar thans is die stemming er! En hoe! Slechts wie in de grote plaza’s te Madrid of Barcelona het publiek voor een grote corrida meegemaakt heeft, of wie de zalen voor een grote boxmatch kent, kan zich een idee vormen van hoe het er om en in de reusachtige Löwenbräukeller j.l. maandagavond uitzag en toeging, toen Adolf Hitler daar spreken zou over ‘De Duitse student en de Duitse arbeider als dragers der Duitse toekomst’. Een macht van pickelhaube-agenten, enkele rijen Hakenkreuzler, die hand in hand cordons vormen voor de ingang, waarop met grote letters, lang voor achten al, Polizeilich gesperrt. Duizenden en tienduizenden die in de regen mochten blijven, drie lange uren, om tenminste straks Hitler nog even te kunnen zien en toejuichen!

Een meer dan overvulde zaal, waar de kellnerinnen, die atleten, met haar tien Mass bier, doorheendringen.

Een oorverdovend ‘Heil!’-geroep, gewuif en gejuich als te midden van zijn lijfgarde van Hakenkreuzler met hun mooie nieuwe vaandel Hitler verschijnt.

Wie vergeleek deze eenvoudige gemoedelijke glimlachende Oostenrijker toch het eerst met de Napoleon-imitator Mussolini? Een eenvoudig colbertje, slappe boord. Tenger en slank. De goejige gewoonheid en eenvoudigheid zelf. Een spits, smal gezicht, waarin een paar guitige kleine oogjes en een geestige spitse neus boven een heel klein half-tandenborstelsnorretje.

De voorzitter, een jonge, blonde Germaan[7] met IJzeren Kruis eerste klas op het hart, en het mooie blauwe kruis van de nog zeldzamere Pour Le Mérité uit de kraag — een beroemd oorlogsvlieger — spreekt een openingswoord. Gelukkig kort, want het moet voor die zaal vol Beieren wat onaangenaam Noord-Duits klinken. En dan begint het burger-mannetje tussen al die militaire jongelingen, en in wie men zolang hij ietwat verlegen die ovaties in ontvangst nam, gemakkelijk de behanger zag, te spreken met een vaste, rustige stem, ietwat hees en in het Duits, zoals de Beier dit graag hoort, zo nu en dan zelfs het echte Beierse dialect met groot talent imiterend.

Hij heeft de hoorders met een verhaal over (…) het Versailles van toen, van onlangs en van binnenkort, als heel Duitsland weer Duits wil worden, direct te pakken. En hij laat ze niet meer los, drie volle uren lang.

Zelfs in zijn eigen blad durfde men zijn redevoering, die doorlopend, precies wanneer hij het nodig oordeelde, door gejuich onderbroken werd, niet letterlijk geven. Dergelijke redevoeringen verdragen het gedrukt zijn niet! Ik heb een hele collectie beweringen van Hitler opgetekend, die geen tien procent van zijn meegesleepte toejuichers bij kalm overleg hadden durven onderschrijven.

Hij verdedigt bijv. de stelling, dat een volk slechts overwonnen wordt, als de wil tot overwinnen gebroken is. Ook thans mist Duitsland volgens hem alleen die wil. Het gepraat over ontwapening is maar nonsens en hij eindigt zo’n periode met een hartstochtelijk: ‘Wenn das Volk nur den Willen hätten, Waffen wären gleich da!’. Minutenlang gejubel en gewuif met zakdoeken, tot zijn welsprekende handen — geen Turk of Arabier heeft zulke ‘welsprekende’ handen als Hitler — weer stilte vragen.

Hitler is zeldzaam massapsycholoog. Hij dondert en kettert niet (…) tegen de joden, maar vertelt grapjes, jodengeschiedenissen met even een joods accent en joodse gebaartjes. Hij tracht niet met zware argumenten maar met het ridicule te doden. In dat genre is hij meesterlijk. Dan slaat de grote patriottische redenaar even de cabarettoon aan, doet hij soms aan Pallenberg denken: de clownesque komiek, die heel even de tragiek doet doorschemeren. Hitler zou als komiek zeker een grote carrière gemaakt hebben. (…)

Drie uur lang heeft de zaal geglimlacht, gegierd, zich geërgerd, gejubeld en vervloekt.

‘Het huidige parlementisme is een joods-marxistische opvatting van de democratie! De Germaanse democratie wil, dat één leider gekozen wordt, maar dat deze ene dan ook de gelegenheid gegeven worde te leiden!’ Voor de duizenden over deze merkwaardige stelling hebben kunnen nadenken, is het grapje er, het beeld (…) van de ordinaire haring waarvan je geen edele forel kunt maken: ‘Wat is een parlement? Ongeschikten, kletsers, die ten slotte stemmen en nog eens stemmen, alles met stemmen uitmaken. Stelt u voor, dat het in de familie zo ging, dat vader zo zijn zoons zei: kijkt eens jongens, dat gaat zo niet; wat jullie nu weer willen, kan ik niet toestaan; laat dat nu; je oude wijze vader weet dat beter dan jullie, is daar zonder ook met ere oud en grijs geworden… zo debatteren vader en zoons een tijdje, waarna ze de discussie sluiten en roepen: Abstimmen! Wat zou er van zo’n familie terechtkomen?’

Zo gaat alles — ik doe slechts enkele grepen uit een rede van drie uur! — er spelend in en de menigte jubelt. (…) Zo krijgt ieder de boodschap mee dat ook voor hem, voor zijn klasse, voor de redding van Duitsland, maar één uitweg meer is: toetreden tot de nationaal-socialistische partij.

De aanwezigen zingen na afloop uit volle borst drie coupletten van het mooie Deutschlandlied. Ze blijven minuten lang Hitler bejubelen. Buiten wachten in de regen andere duizenden om hem tenminste nog even in een auto te zien verdwijnen. (…)

Wat ik voor heden wil vaststellen is: Hitler is als massa-opwinder, als partijmaker, iets heel buitengewoons, van wie men zeer veel verwachten…of vrezen mag.’

München, maart 1923

G. Nypels

[1] Hij voegt daar aan toe: ‘Daar was ik al wegwijs, had er goede relaties en sprak de taal van het land; terwijl de devaluatie van de Duitse mark maakte dat ik er standesgemäss en zelfs nog ver daarboven zou kunnen leven. Achteraf begrijp ik niet hoe niet meer bladen er toe gekomen zijn daar toen een observatiepost te vestigen. In een wip was men in Milaan, waar men de Oriënt-Express vond naar de Balkan. Tirol en Wenen lagen in de buurt. Expedities naar de zo gewichtige Rijn-Palts, Saar-, Rijn- en Ruhrgebieden waren gemakkelijk. En München zelf was een haast ideale woonplaats met voortreffelijke musea, theaters en concerten, uitzonderlijk mooie parken en gemakkelijk te bereiken, zeer mooie alpen. Om van het bier niet eens te spreken.’

[2] In oktober 1922 publiceert Nypels een portret van Kemal, de man van het voorpaginanieuws. Hij gaat er maar toe over zichzelf te citeren: ‘Sinds ik Kemal, in de winter 1920–21, ging ontdekken in zijn Angora — men kan zich thans, anderhalf jaar later, al haast niet meer voorstellen dat men hem toen nog in Europa algemeen voor een onbeduidend oproerlingenhoofd aanzag! — heb ik de lezer van het Handelsblad heel wat van hem verteld. Zoals me echter een beroemd Amerikaans collega dezer dagen te Berlijn zei: te vroeg. (…) Ik zal daarom thans nog hier en daar een greep doen uit mijn verhalen over Kemal.’

[3] Ricinusolie is een laxerend middel.

[4] Een opmerkelijke conclusie voor een liberaal journalist. Mussolini is op dit moment nog een min of meer gerespecteerd figuur in de conservatieve en liberale pers (de linkse pers is een stuk negatiever). Hij wordt door velen gezien als de ‘sterke man’ die het land nodig heeft om orde op zaken te stellen. Sommigen zien hem zelfs als een voorbeeld voor andere landen. Mussolini is dan ook nog een wettelijke, door de koning aangestelde regeringsleider; pas in 1925 zal hij zichzelf tot ‘dictator’ van Italië uitroepen.

[5] D’Annunzio leeft in 1922 al teruggetrokken in zijn villa aan het Garda-meer.

[6] Links heeft Nypels geschreven: ‘Getruqueerde foto, Ismet pasja was er niet bij’. De foto van de Turkse minister van Buitenlandse Zaken lijkt er inderdaad ingeplakt.

[7] ‘Göring’, heeft Nypels er in zijn plakboek bijgeschreven.

Henk van Renssen

I am an ex-journalist and critic (de Volkskrant, Vrij Nederland) and acquiring editor at Balans publishers, Amsterdam. I also wrote ‘De revolutieverzamelaar’.